De reis naar
Reims verloopt voorspoedig en na aankomst zetten we koers naar de kathedraal. Het
is verrassend om te zien dat steigers die er in september nog stonden verdwenen
zijn. De contouren van de kerk vormen zo een prachtig contrast met de
strakblauwe lucht op deze vrijdag voor Pinksteren. We krijgen een stempeltje en
kijken nog even rond in de kerk. Het voelt heel vertrouwd en het is alsof we er
gisteren nog waren.
De volgende dag
starten we op tijd en gaat onze tocht verder door een volgend deel van
Frankrijk.
Het lijdt geen
twijfel dat we in de Champagnestreek zijn. Met name de eerste dagen bestaan de
vergezichten alleen uit wijngaarden en laten we heel wat voetstappen achter op
de paden die ons door de wijngaarden voeren. Het is dan ook verrassend dat wanneer je nog
steeds verwacht in deze streek te zijn, dit op enig moment abrupt stopt en de tarwe,
gerst en aardappelen de landbouwvelden vullen. Vervolgens doemen de wijngaarden zo’n vijftig kilometer
zuidelijker dan gewoon weer op. We horen dat dit te maken heeft met een vorm
van protectionisme die er voor moet zorgen dat champagne een exclusief product blijft
met daarbij behorende exclusieve prijzen. Het is blijkbaar niet eenvoudig om
zomaar een champagnewijngaard te bemachtigen.
We geraken ook
onder de indruk van de eindeloze lange paden en wegen. Denk aan de 16 kilometer goed doorstappen langs het Canal lateral à la
Marne, op de route van Trépail naar Châlon-en Champagne. Het klinkt eindeloos
maar uiteindelijk is het een wandeling die wel enige voeding geeft aan het pelgrimsgevoel:
De lengte van de etappe, de rust van het kanaalwater en de stilte van de
omgeving. Mede omdat het rustig is onderweg, maken deze omstandigheden het mogelijk om hoofd en hart de ruimte te geven.
Gedachten of juist gedachtenloos, genieten van een bloemetje, de blauwe lucht of
gewoon elkaars gezelschap.
De paden en
wegen die ook in naam herinneren aan hun
oorsprong, zoals Rue Basse des Romains
of Rue Haute des Romains lijken nooit op te houden en nauwelijks afslagen te
kennen. Ze herinneren concreet aan Sigeric. Het zijn op warme en zonnige dagen tochten
over voornamelijk grindpaden, met klimmen en dalen en geregeld slechts beperkte
schaduwmogelijkheden. Links en rechts van het pad het snel rijzende graan en af
en toe de oversteek van een geasfalteerde verbindingsweg. Soms bekruipt je het
gevoel, ‘waar ben ik mee bezig?’, maar even later is daar de verrassing van
toch weer een nieuw perspectief als de
weg een nieuwe hoogte heeft bereikt. Zo is er het pad naar de verzameling
windmolens onderweg naar Coole. Eerst zijn het stipjes aan de horizon, maar
langzamerhand groeien ze uit tot omvangrijke palen, moet je omhoog kijken om ze
goed te kunnen bekijken als je ze eindelijk bereikt hebt en is de stilte zomaar
doorbroken door de slag van de wieken.
Weer anders is
de beleving op die paar dagen als een groot deel van de route door het bos gaat.
Dat klinkt aantrekkelijk vanuit het schaduwidee op warme dagen. En dat is het
ook wel. Maar meer dan 10 kilometer over een breed pad met slechts enkele
afslagen door een ‘fôret’ werkt op
verschillende manieren. Je kunt er een tweedeling in aanbrengen. Het eerste
deel is verademend en het groen van de bomen, het geritsel van de bladeren en
het gezang van de vogels, zorgen voor lucht.
Het zicht is als het ware beperkt door de immense bomenrijen en de breedte van de
paden, dus het enige wat rest is ook slechts ademhalen en energie verzamelen.
Dat klinkt een beetje zwaar, maar tijdens de wandeling naar Clairvaux en Leffonds
voelde dat wel een poosje zo. Het is dan bedoeld als energie verzamelen, lucht
paraat hebben voor het tweede deel. Want een zo lange tocht door het donkere bos vraagt toch enig geduld en doorzettingsvermogen,
zeker als je graag wat verder kijkt, als de benen wat zwaarder gaan wegen en je
soms even de vraag bekruipt of het bos nog wel een uitgang heeft. En ja, de weg
naar buiten doemt altijd weer op. Die is dan verrassend en bijzonder tegelijk.
Je loopt toch nog onverwacht langs de muren van de abdij van Clairvaux en nadert
zo geleidelijk een bijzondere wereld of onderweg naar Leffonds loop je na uren
zomaar binnen in een gehuchtje waar gewoon mensen wonen en je je dopper kunt
laten vullen met water.
We zijn zeker gecharmeerd
van de dagen dat we van dorpje naar dorpje kunnen lopen. Zo elke drie, vier
kilometer een nieuw plaatsje geeft een ander wandelritme dan de hiervoor
beschreven wandelingen. Het is best prettig om steeds zo een soort piketpaaltje
te hebben om naar toe op weg te zijn, opnieuw het volgende punt te bepalen en proberen
daar zicht op te krijgen. Ook nu is het klimmen en dalen op zijn tijd, nu wat
hoger, dan wat lager, maar het zicht op een kerktorentje doet soms de pas versnellen
en maakt het gewicht van de rugzak lichter, zeker naarmate de dag vordert. De charme zit hem vooral ook in de mensen die je
onderweg tegenkomt en graag even een praatje maken. Dat praatje is uit gastvrijheid en de vraag
of we misschien iets nodig hebben, maar kent natuurlijk ook een gezonde nieuwsgierigheid.
Toch is dat leuk. We krijgen zodoende een aanbeveling voor een champagnehuis in
de regio en een naam met telefoonnummer voor het geval we de weg kwijt zouden raken.
Of het geeft te mogelijkheid om even een gewoon toilet te gebruiken in plaats
van de mogelijkheden van moeder natuur.
En
op het terrasje van een barretje smaakt de koffie prima, en worden we meteen
ook getrakteerd op morellen door de eigenaar van het vrijdagse groentestalletje.
Het zijn gezellige praatjes en de bekendheid van deze Fransen met Nederland bestaat
uit de tulpen van de Keukenhof en Madurodam.
De dorpjes maken
overigens wel een verlaten indruk. De kerkjes zijn vaak op slot, er zijn geen
winkels meer en de onbewoonde huizen, doen vervallen aan. Ze staan te koop, wie
weet hoe lang al en de staat van de woningen zal de verkoop niet bevorderen. De
huizen waar wel mensen wonen, contrasteren in die zin met de leegstand. Mooie
tuintjes, veel kleur en levendigheid door de mensen die er wonen, de blaffende
honden die niet bijten en andere huisdieren. Als je er iemand spreekt dan
vinden ze de leegstand jammer, maar het woonplezier is er niet minder om.
Het meest
bijzondere van deze weken zijn de overnachtingsplaatsen. Zij geven de wandelingen
een speciale kleur. We nemen op zijn tijd een hotelletje. We hadden er niet zo
bij stil gestaan, maar veel van de adressen uit ons boekje blijken chambres d’hôtes (CH) avant la lettre, te
zijn. Een enkele is een officiële, volgens
de huidige maatstaven zeg maar en is dan ook als zodanig ingericht en
georganiseerd met overigens voelbare gastvrijheid. Bij het merendeel van de ‘originele’
mag je gebruik maken van de logeerkamer, de douche en het toilet, lekker in het
zonnetje zitten op het terras en ’s avonds mee-eten. Dat varieert van een met
liefde bereide magnetronmaaltijd tot een meergangenmenu met champagne als apéritief,
een salade vooraf, fromage na het hoofdgerecht en een toetje. Het gaat dan
natuurlijk niet zozeer om het eten zelf als wel om de gesprekjes en
gezelligheid aan tafel. Het is boeiend van elkaar te horen, je voor elkaar te
interesseren en wetenswaardigheden uit de streek te horen. We redden ons aardig
in het Frans en als er iemand is die Engels spreekt, wordt het een mix van deze
talen. Waar we Frans geleerd hebben? ‘Op school’. Op school? De meesten zijn
verrast dat er in het voortgezet onderwijs in de onderbouw Frans onderwezen
wordt. Wij teren in elk geval nog op ons schoolfrans, van de hele schooltijd overigens.
Het blijkt nog steeds een aardige basis om zo nodig met wat handen en voeten en
de googlevertaling op de telefoon, leuke gesprekken te kunnen voeren. Bij
deze logementen bepaal je zelf wat je wilt betalen. Op een van de logeeradressen
ontmoeten we een Vlaams stel dat op de fiets naar Rome op weg is. Dat is een
gezellige avond. Australiërs die we de eerste dag al een
keer onderweg tegenkwamen, treffen we enkele dagen later in de
overnachtingsplek die beschikbaar gesteld is in een beschermde woonvorm. Een
aantal kamers is te huur voor wandelaars op route. Je kunt er ook mee-eten. De
twee hebben er flink de pas in want ze hebben vanwege de beperkte verblijfsmogelijkheid
in Europa, echt maar 90 dagen ter beschikking om van Canterbury in Rome te
komen.
In Chateauvillain
heeft de gemeente een flatje ingericht voor wandelaars/pelgrims. Er kunnen maximaal
7 mensen overnachten. Het kost enige moeite om de juiste persoon te pakken te
krijgen waar de sleutel op te halen is, maar gelukkig komt het goed. Wij zijn
er die dag alleen en lezen in het gastenboek dat er regelmatig iemand
overnacht, maar zeker niet dagelijks.
Mooi is de
overnachting bij de zusters in Clairvaux. Buiten de kloostermuren beheren ze een
aantal huizen die ze deels zelf bewonen en deels beschikbaar stellen als
overnachtingsplek voor familieleden van gedetineerden in de nabije gevangenis. Als er bedden over zijn, kun je er als
wandelaar overnachten. De gevangenis is gevestigd in een omvangrijk deel van
het klooster. Ook vanavond mogen we mee-eten. De gesprekken aan tafel geven een
inkijkje in het leven van deze gepensioneerde zusters. En uiteraard gunnen we hen ook een inkijkje in
ons leven.
Een leuk
verschil met vorig jaar is dus dat we deze weken diverse mensen zijn tegengekomen
die ook onderweg naar Rome zijn. Op de fiets, te voet, in één keer of in
etappes. We maken ook nog kennis met iemand uit Duitsland, eveneens vorig jaar begonnen,
nu een stukje doet en dan later in het jaar weer verder gaat met de Via
Francigena. Zo doet ieder dit op zijn of haar eigen wijze en blijkt maar weer
eens te meer dat ondanks dat Rome het uiteindelijke eindpunt is, toch vooral de
weg die je gaat, het onderweg zijn met alles wat daarbij hoort, als doel van de
reis ervaren kan worden.
Voor dit moment
is Langres het eindpunt. Het is een leuke stad om dit gedeelte van de reis mee
af te sluiten. Een oud, historisch centrum met vestingmuren en een fiks aantal
poorten en torens zijn kenmerkend voor het stadsbeeld.
Het rondom de stad lopen
over de stadsmuren geeft de mogelijkheid om zowel de stad zelf als het gebied
eromheen vanuit wisselend perspectief te bekijken. Dan valt het verschil in de staat van
onderhoud van de monumenten zeker op, maar de sfeer is wel behouden. We kunnen
terugkijken op waar we vandaan zijn gekomen en uitkijken naar waar we verderop
zullen passeren. Het uitzicht vanaf de toren van de kathedraal reikt nog wat
verder en je ziet langzamerhand de hoogten in het landschap toenemen. Een
bezoekje aan het stadsmuseum draagt bij aan het verduidelijken van de lange
geschiedenis van de stad en haar directe omgeving. Het beetje cultuursnuiven, de
imposante rust van de kathedraal, de gezelligheid van een terrasje en de levendigheid van het stadse leven, zorgen
voor enerzijds een mooie aanvulling op en anderzijds een aangename balans met
de stilte, weidsheid en buitenleven van de dagen daarvoor.
Genoeg
om te laten bezinken en ruimte te maken voor de volgende weken, later dit jaar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten